Met het aflopen van het zogeheten handhavingsmoratorium van de wet DBA (deregulering beoordeling arbeidsrelatie) is er veel gepubliceerd over de risico’s van het (onbedoeld) ontstaan van een verkapt loondienstverband, en de gevolgen daarvan voor opdrachtgevers én opdrachtnemers. Ook De GGZ Coöperatie krijgt terecht regelmatig vragen over dit onderwerp.
Om (aanstaande) leden zoveel mogelijk duidelijkheid te geven, hebben wij het volgende gedaan:
1. We hebben onze ledenovereenkomst aan de Belastingdienst voorgelegd
4 december 2023 hebben wij onze ledenovereenkomst (de overeenkomst van opdracht) aan de Belastingdienst voorgelegd. Zij hebben deze op 7 juni 2024 goedgekeurd. De overeenkomst heeft nummer 904-2023-64103-1-0.
In haar beoordeling schrijft de belastinginspecteur:
“Ik ben van mening dat werken volgens de bijgevoegde overeenkomst, onder voorbehoud van hetgeen hieronder in de toelichting is opgenomen (pagina 4), niet leidt tot de verplichting loonheffingen af te dragen of te voldoen, omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst (echte/fictieve dienstbetrekking) tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Het voorbehoud waar naar verwezen wordt:
“Dit voorbehoudt houdt in dat een (fictieve) dienstbetrekking niet kan worden uitgesloten als er nagenoeg uitsluitend via de coöperatie opdrachten worden verkregen en dus de volledige omzet via de coöperatie wordt verdiend.”
Telefonische navraag bij de betreffende belastinginspecteur bracht naar voren dat dit een standaard voorbehoud is dat in elke beoordeling wordt opgenomen.
2. We hebben twee fiscaal juristen een adviesrapport op laten stellen
Er zijn leden die hun volledige omzet via de coöperatie (willen) verdienen. Om meer duidelijkheid te krijgen over de relevantie van het voorbehoud van de Belastingdienst heeft de coöperatie in 2024 twee fiscaal juristen van BonsenReuling om advies gevraagd.
Zij erkennen dat de Belastingdienst met name aan het criterium van meerdere opdrachtgevers veel waarde hecht, maar concluderen ondanks dat:
Als wij echter alle omstandigheden in samenhang bezien, zijn wij van mening dat het standpunt ingenomen kan worden dat sprake is van de uitoefening van een zelfstandig beroep waardoor een individueel lid van de Coöperatie in aanmerking zou moeten komen voor de ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting. Daarbij is van belang dat het lid van de coöperatie in de situatie dat deze geen lid zou zijn ook als ondernemer zou kwalificeren. Als dat om een andere reden niet het geval zou zijn, verandert dat niet enkel door het lid worden van de Coöperatie.
Over leden die geen regiebehandelaar zijn, stelt het rapport tevens:
Wel merken wij op dat, afhankelijk van de afspraken tussen de regiebehandelaar en de medebehandelaar, sprake kan zijn van gezag van de regiebehandelaar ten aanzien van de medebehandelaar, waardoor een mogelijke discussie over een dienstverband tussen de regiebehandelaar en medebehandelaar zou kunnen ontstaan. Daarbij is het, net als hiervoor in het algemeen besproken, van belang dat afspraken gemaakt worden op basis van prestaties en niet over de inhoud van de werkzaamheden. Wij merken op dat dit ook het geval zou zijn als niet via de Coöperatie gewerkt zou worden. Het feit dat de medebehandelaar lid is van de Coöperatie zorgt dus niet voor een andere fiscale kwalificatie in dat kader.
Los van een lidmaatschap bij De GGZ Coöperatie, is het voor medebehandelaars dus extra belangrijk om te zorgen voor genoeg indicatoren van écht zelfstandig ondernemerschap. Een eigen praktijk waar buiten de coöperatie ook cliënten rechtstreeks behandeld worden, is hier een goed voorbeeld van. Daarmee wordt tevens niet meer de gehele omzet via de coöperatie verdiend.
Het volledige adviesrapport sturen we je met plezier op aanvraag op.